Uit: Het Vaderland, 11-10-1907
Bron: Delpher
Raad van Tucht
Gisterenavond hield de Raad van Tucht voor de koopvaardij een langdurige zitting ter behandeling vaneen ernstige klacht. Volgens den klager (den eersten stuurman Jongeman) zou de heer Sparreboom, als gezagvoerder van den baggermolen „Rotterdam”, op den 11n Sept., op reis van Rotterdam via Portugal naar Valparaiso, den eersten stuurman hebben mishandeld en in zijn hnt wederrechtelijk hebben opgesloten zonder voedsel of drank en beau wederrechtelijk te Portland zonder gage en met terughouding van zijn jachtgeweer hebben aan land gezet. Verder houdt de klacht in, dat de gezagvoerder voortdurend beschonken was en den stuurman gedreigd heeft over boord te werpen of hem te dooden.
Reeds inden aanvang van de reis, op 30 Augustus, toen de stuurman aan boord kwam – zoo verklaarde daarentegen de kapitein – was er strubbeling. De stuurman was reeds in den beginne stomdronken. Toen Jongeman op de brug stond, wankelend en onzeker van houding, stuurde de gezagvoerder hem naar kooi. Een oogenblik later kwam de stuurman evenwel terug, zeggende: „Sparreboom, ik moet jou even spreken.” „Dat kan gebeuren”, antwoordde de kapitein. En samen gingen ze naar de hut van den stuurman. Deze zou den sleutel hebben omgedraaid, een revolver hebben te voorschijn gehaald en daarmede hebben gedreigd. De gezagvoerder zou toen zijn pols stijf hebben geknepen en zoo den doodslag hebben afgewend. De kapitein en een ander persoon zonden toen den koffer van Jongeman hebben doorzocht en daarin een jachtgeweer en een flesch jenever hebben gevonden.
Later zou eender schepelingen naar hem toe zijn gekomen en hebben geroepen: „Daar ligt het varken op den vloer. Ruim hem weg, breng hem naar kooi, de man is niet anders.” Zoo ging het de geheele reis voort tot te Portland Jongman door Sparreboom werd ontslagen wegens voortdurende dronkenschap. De stuurman, die de klacht had ingediend, riep, als getuige gehoord, uit: „Tegen zooveel leugens kan ik niet op.” Hij verklaarde verder, dat reeds bij dé afvaart de gezagvoerder stomdronken was en reeds dadelijk ruzie maakte. „Je wilt me er uit werken” zou, volgens getuige, de kapitein hebben gezegd. Vier en twintig uur bleef get. in zijn hut opgesloten.
De loods Borstlap, die den baggermolen naar zee bracht, als getuige gehoord, verklaarde, dat noch de kapitein, noch de stuurman dronken waren. De kapitein was wèl luidruchtig en opgewonden. Maar zeide get.: „Ik weet niet wat u onder dronken verstaat.” Mr. Henny, voorzitter van den Raad, antwoordde hieronder te verstaan „niet-normaal”, niet naar de volksopvatting „lijk”. De kapitein verklaarde nog geen sterken drank en niets anders te hebben gedronken dan een glaasje vermouth met selters, en de loods hield vol, dat de gezagvoerder. in geen enkel opzicht beschonken was.
Daarentegen verklaarde de scheepstimmerman Van der Staay, uit Rotterdam, werkzaam aan de werf van waar de baggermachine vertrok, dat de kapitein dronken aan boord kwam en al dadelijk naar koot ging. Hierbij bleef deze getuige, terwijl ook de gezagvoerder en de loods persisteerden bij hun verklaringen. De kapitein gaf toe, dat hij in zijn hut een dutje was gaan doen. Een andere werkman, Jacob De Vrije, legde gelijke verklaringen af als de vorige getuige. Beiden hadden aanvankelijk geweigerd als getuige op te treden, omdat zij vreesden, dat dit hen zou schaden.
Omdat de mogelijkheid niet was buitengesloten, dat de gezagvoerder destijds een zware ziekte onder de leden had, werd door eender leden van den Raad gevraagd of get. heeft geweten, dat de gezagvoerder drank had gebruikt. Get. antwoordde hierop bevestigend. De kapitein legde ten slotte over verklaringen vaneen dokter te Vigo, dat hij lijdende was aan gekrenkte geestvermogens, waarschijnlijk van voorbijgaanden aard, en vaneen arts, die hem vroeger behandelde wegens zenuwachtige overspanning. De behandeling werd hierna geschorst, opdat nog meer getuigen kunnen worden gehoord.
Geef een reactie